Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU0336

Datum uitspraak2005-07-29
Datum gepubliceerd2005-08-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank Alkmaar
ZaaknummersAWB 05/1249 en AWB 05/1250
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Last onder dwangsom tot het verwijderen van een betonnen bak uit de Hondsbossche Vaart, en verbod om de betonnen bak onder een woonschip te plaatsen.


Uitspraak

Rechtbank Alkmaar Sector Bestuursrecht Voorzieningenrechter UITSPRAAK op grond van de artikelen 8:84 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht Reg.nr: 05/1249 GEMWT en 05/1250 GEMWT Inzake: [eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres, tegen: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen, verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Het besluit van verweerder van 28 mei 2005, verzonden op 28 mei 2005. 2. Zitting Datum: 27 juli 2005. Eiseres is, daartoe ambtshalve opgeroepen, in persoon verschenen, bijgestaan door mr. C.H.P. de Boer, advocaat te Alkmaar. Verweerder is, daartoe ambtshalve opgeroepen, verschenen bij gemachtigden A.Th. Bramer en R. Westbroek. 3. Ontstaan en loop van het geding Bij brief van 25 februari 2004 heeft verweerder eiseres bericht dat is geconstateerd dat in de berm van [adres] te [plaats], ter hoogte van eiseresses woonschip “[naam]” in de Hondsbossche Vaart een betonnen bak ligt, waarvan eiseres eigenaresse is, en die bedoeld is om onder de woonboot geplaatst te worden. Verweerder heeft te kennen gegeven voornemens te zijn eiseres aan te schrijven en onder aanzegging van de toepassing van bestuursdwang of onder oplegging van een last onder dwangsom haar te sommeren om van het plegen van de overtreding af te zien. Voorts is eiseres in de gelegenheid gesteld binnen een termijn van twee weken haar zienswijze naar voren te brengen. Bij brief van 14 maart 2004 heeft eiseres haar zienswijze kenbaar gemaakt. Bij brief van 28 mei 2004 heeft verweerder eiseres te kennen gegeven dat op 27 mei 2004 is geconstateerd dat men bezig was de betonnen bak onder het woonschip te plaatsen, en dat deze werkzaamheden door medewerkers van verweerder zijn stilgelegd. Voorts bevat deze brief het besluit van verweerder om eiseres een last onder dwangsom op te leggen, strekkende tot het verwijderen en verwijderd te houden van de illegaal in de Hondsbossche Vaart naast de woonboot geplaatste betonnen bak, en tevens strekkende tot een verbod om de betonnen bak onder de woonboot te plaatsen, waarbij de dwangsom is bepaald op € 2000,- per dag dat niet aan de inhoud van de lastgeving is voldaan, met een maximum van € 10.000,-, en waarbij is bepaald dat de dwangsom wordt verbeurd indien niet vóór 27 juli 2004 aan de last is voldaan. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 5 juli 2004 bezwaar gemaakt. Eiseres heeft haar bezwaarschrift ten overstaan van de Commissie van advies voor de bezwaarschriften van de gemeente Bergen (hierna: de Commissie) op 31 augustus 2004 nader toegelicht. De commissie heeft verweerder op 21 december 2004 geadviseerd het bezwaarschrift ontvankelijk maar ongegrond te verklaren, en het bestreden besluit in stand te laten. Bij besluit van 27 april 2005, verzonden op 29 april 2005, heeft verweerder het bezwaarschrift ontvankelijk maar ongegrond verklaard, met dien verstande dat is beslist dat de betonnen bak dient te worden verwijderd binnen zes weken gerekend vanaf de dag van verzending van de beslissing op bezwaar. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 6 juni 2005, door de rechtbank op diezelfde datum ontvangen, beroep ingesteld. Bij schrijven van dezelfde datum heeft eiseres de voorzieningenrechter verzocht om toepassing te geven aan artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Bij brief van 7 juni 2005 heeft verweerder te kennen gegeven bereid te zijn de uitvoering van het bestreden besluit op te schorten tot zes weken na de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening. Op 16 juni 2005 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ontvangen. Op 30 juni 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Vervolgens is de zaak ter zitting behandeld. 4. Motivering 4.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek een voorlopige voorziening te treffen de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Aangezien alle voor een beslissing relevante feiten en omstandigheden naar het oordeel van de voorzieningenrechter in dit geding aan de orde zijn geweest meent de voorzieningenrechter dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter zal dan ook gebruik maken van de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande het volgende. 4.2 Ingevolge artikel 5:22 van de Awb bestaat de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang slechts indien zij bij of krachtens de wet is toegekend. Ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang uitgeoefend door het College, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels die het gemeentebestuur uitvoert. 4.3 Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Landelijk Gebied 1973” rust op het onderhavige perceel de bestemming “natuurgebied”. Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de planvoorschriften mogen de als zodanig bestemde gronden uitsluitend worden gebruikt voor het behoud of herstel van de aldaar voorkomende, dan wel daaraan eigen natuurwetenschappelijke en landschappelijke waarden en voorzover het duinen, dijken en dijksbermen met een waterkerende functie betreft, tevens bestemd voor waterkering. Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de planvoorschriften, is het niet toegestaan de gronden en bouwwerken te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken, op een wijze of tot een doel strijdig met de bij dit plan aan deze gronden en bouwwerken gegeven bestemming, nadat deze is verwezenlijkt. Ingevolge artikel 29, derde lid, aanhef en onder a, wordt tot een gebruik van gronden strijdig met de bestemming, zoals bedoeld in artikel 35, in ieder geval gerekend een gebruik als staan- of ligplaats voor onderkomens. Ingevolge artikel 38, derde lid, van de planvoorschriften mogen bouwwerken en gronden, die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan op andere wijze in gebruik zijn, dan in het plan is bepaald, onverminderd het bepaalde in enig wettelijk voorschrift, als zodanig in gebruik blijven, mits de bestaande afwijking op generlei wijze, ook naar de aard wordt vergroot, noch verzwaard. 4.4 Over de feiten is de voorzieningenrechter het volgende gebleken. Het woonschip ‘[naam]’ ligt sinds 1971, krachtens een keurontheffing van 12 februari 1971, op de huidige plaats in de Hondsbossche Vaart in Petten, voorheen gemeente Zijpe, thans gemeente Bergen. Het woonschip is sinds 1987 eigendom van eiseres. Zij gebruikt het woonschip voor recreatieve doeleinden. Eiseres heeft op 12 oktober 1987 van het College van Dijkgraaf en Hoogheemraden van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, eigenaar van het wateroppervlak, een vergunning gekregen om met het woonschip de betreffende ligplaats te blijven innemen, met een oppervlak van circa 85 m2. Daarbij is bepaald dat de vergunning persoonlijk is en derhalve niet aan derden overdraagbaar. Bij besluit van 26 november 2002 heeft het College van Dijkgraaf en Hoogheemraden aan eiseres toestemming verleend om haar woonschip in de betonnen bak te plaatsen. Bij besluit van 24 februari 2003 hebben Gedeputeerde Staten van Noord-Holland geweigerd voor het aanbrengen van de bak ontheffing te verlenen van het verbod in de Woonschepenverordening Noord-Holland 1981 om met een woonschip ligplaats in te nemen en voorzieningen te treffen, of te hebben voor woonschepen. Bij besluit van 6 oktober 2003 hebben Gedeputeerde Staten het besluit van 24 februari 2003 ingetrokken, en de aanvraag van eiseres om ontheffing doorgezonden naar verweerder. Blijkens het verhandelde ter zitting is het woonschip met een touw verbonden aan twee palen aan de wal. Op de wal bevindt zich voorts een houten vlonder. Het schip is aangesloten op het waterleidingnet. Energie wordt verkregen door zonnecellen. De betonnen bak ligt nog immer in de vaart, naast het woonschip van eiseres. 4.5 Partijen worden in de eerste plaats verdeeld gehouden over de vraag of het plaatsen van de betonnen bak onder het woonschip van eiseres in strijd is met het bestemmingsplan. 4.5.1 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het innemen van de plek in de Hondsbosche Vaart door het woonschip van eiseres in strijd is met de bestemming, maar op grond van het overgangsrecht van het bestemmingsplan mag worden voortgezet. De bestaande afwijking mag echter op generlei wijze, ook naar de aard worden vergroot, of verzwaard, zodat het plaatsen van de betonnen bak onder het woonschip in strijd is met het overgangsrecht. Hierdoor zou immers de oppervlakte die als ligplaats in gebruik is worden vergroot met 7,4 m2, en zou het strijdig gebruik dus vergroot worden. Verweerder is niet bereid een vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen, vanwege het belang van het handhaven van de natuurwetenschappelijke en landschappelijke waarden van het gebied, en het voorkomen van precedenten. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het plaatsen van de betonnen bak niet kan worden aangemerkt als bouwen, aangezien de bak niet met palen aan de grond bevestigd is. 4.5.2 Eiseres heeft aangevoerd dat zij krachtens de keurontheffing en de vergunning van het College van Dijkgraaf en Hoogheemraden een vergunning heeft voor een ligplaats van circa 85 m2, en zij derhalve ook op grond van het overgangsrecht bij het bestemmingsplan recht heeft op het innemen van een ligplaats van die omvang. Nu de betonnen bak een afmeting heeft van ongeveer 75 m2 stelt eiseres zich op het standpunt dat de bestaande strijdigheid met het bestemmingsplan niet wordt vergroot. Aan het woonschip zelf wordt niets veranderd, de feitelijk situatie wijzigt alleen in die zin dat de betonnen bak nagenoeg onder de waterspiegel verdwijnt en slechts met een kleine bovenrand boven de waterspiegel uitsteekt. Voorts heeft eiseres aangevoerd dat de plaatsing van de betonnen bak niet strijdig is met de natuurwetenschappelijke en landschappelijke waarden van het gebied, maar deze belangen juist dient. Het woonschip moet thans eenmaal in de vier à vijf jaar voor onderhoudswerkzaamheden uit het water worden gehaald. Door plaatsing van het woonschip in de betonnen bak zijn deze onderhoudswerkzaamheden niet meer nodig, en worden natuur en milieu niet belast door behandeling van het schip met teerachtige producten. Bovendien kan dan ijzercorrosie in het water niet meer plaatsvinden. Eiseres benadrukt dat de bestaande strijdigheid met het bestemmingsplan hoe dan ook tijdelijk is, aangezien de vergunning die haar door het College van Dijkgraaf en Hoogheemraden voor het innemen van de ligplaats is verleend persoonlijk is, en er derhalve per definitie sprake is van een eindige situatie. 4.6 De voorzieningenrechter volgt verweerder niet in zijn standpunt gesteld dat door plaatsing van de betonnen bak onder het woonschip van eiseres sprake is van vergroting van het met bestemmingsplan strijdige gebruik. Daartoe is het navolgende redengevend. 4.6.1 De voorzieningenrechter is allereerst van oordeel dat het plaatsen van de betonnen bak onder het woonschip niet kan worden aangemerkt als ‘gebruik’ in de zin van het bestemmingsplan, maar moet worden beschouwd als ‘bouwen’. Daartoe wordt overwogen dat voor de bepaling van hetgeen onder ‘bouwen’ wordt verstaan aansluiting moet worden gezocht bij artikel 1, eerste lid, van de Woningwet, waarin bouwen is gedefinieerd als, voorzover hier van belang: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk. Het begrip ‘bouwwerk’ is noch in de Woningwet, noch in enige andere wettelijke bepaling nader gedefinieerd. Voor de uitleg van dit begrip dient het spraakgebruik richtinggevend te zijn. Daarbij kan aansluiting worden gezocht bij de in artikel 1.1 van de Modelbouwverordening 1992 opgenomen definitie van ‘bouwwerk’. Ingevolge dit artikel dient onder bouwwerk te worden verstaan elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren. Blijkens het verhandelde ter zitting is het woonschip met touwen aan twee palen aan de wal bevestigd. Gelet op deze constructie, waardoor er sprake is van een indirecte verbinding met de grond, alsmede in aanmerking genomen het plaatsgebonden karakter van het woonschip, dient dit naar het oordeel van de voorzieningenrechter te worden aangemerkt als een bouwwerk in de hiervoor bedoelde zin. Dat het woonschip op zichzelf ook als vaartuig dienst zou kunnen doen, maakt dit niet anders. Nu de betonnen bak functioneel onlosmakelijk is verbonden met het woonschip, immers geen zelfstandige functie heeft en enkel dient als ondergrond voor het woonschip, dient het plaatsen van de betonnen bak te worden aangemerkt als het veranderen van een bouwwerk, en derhalve als bouwen. Gelet op de systematiek van de Woningwet en de Wet op de Ruimtelijke Ordening, in onderlinge samenhang bezien, vallen onder gebruik in de zin van het bestemmingsplan slechts die vormen van gebruik die niet als bouwen kunnen worden aangemerkt. Nu in dit geval sprake is van bouwen, brengt dat met zich dat verweerder het plaatsen van de betonnen bak onder het woonschip ten onrechte heeft aangemerkt als gebruik in de zin van artikel 38, derde lid, van de planvoorschriften. Het bestreden besluit kan alleen al hierom niet in stand blijven. 4.6.2 De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat voor het plaatsen van de betonnen bak geen vergunning ingevolge artikel 40 Woningwet is vereist, aangezien deze wet niet van toepassing is op woonschepen. In artikel 75, tweede lid, van de Woningwet 1901 werd uitdrukkelijk bepaald dat deze wet niet van toepassing is op woonschepen. Hoewel een dergelijke bepaling zowel in de Woningwet 1962 als in de (nieuwe) Woningwet ontbreekt, moet in het licht van de totstandkoming van laatstgenoemde wet worden aangenomen dat deze eveneens niet van toepassing is op woonschepen. De voorzieningenrechter wijst hiertoe mede op de uitspraak van de Hoge Raad van 15 april 1975 (NJ 1975, 274), en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 18 september 1997 (LJN: AP6983). Ook overigens is het plaatsen van de betonnen bak onder het woonschip niet strijdig met enige wettelijke bepaling. Weliswaar is de gemeenteraad op grond van zijn autonome bevoegdheid in beginsel vrij regels te stellen ten aanzien van woonschepen (zie in dit verband de uitspraak van de ABRvS van 30 juni 2004, LJN: AP4611), maar niet gebleken is dat de gemeenteraad van de gemeente Bergen van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. Nu het eiseres derhalve vrij stond de betonnen bak onder het woonschip te plaatsen, moet, voorzover hieruit enig gebruik voortvloeit, ook dit toelaatbaar worden geacht. Het bestreden besluit berust derhalve ook om deze reden niet op een deugdelijke motivering en dient wegens strijd met artikel 7:12 Awb te worden vernietigd. 4.7 Het beroep is gegrond. 4.8 De voorzieningenrechter is voorts - ten overvloede - van oordeel dat, ook indien het plaatsen van de betonnen bak wel als gebruik zou moeten worden aangemerkt, niet kan worden gesproken van vergroting van het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, als bedoeld in artikel 38, derde lid, van de planvoorschriften. Eiseres heeft op grond van het overgangsrecht bij het bestemmingsplan recht op het innemen van een ligplaats in de Hondsbossche Vaart. Verweerder vat dit klaarblijkelijk aldus op, dat eiseres er enkel recht op heeft om in het water een plek in te nemen met de oppervlakte die haar woonschip thans inneemt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter geeft verweerder aldus een te beperkte uitleg aan het recht op het innemen van een ligplaats. Gelet op de systematiek van de Wet op de ruimtelijke ordening, die immers betrekking heeft op de bestemming, de inrichting en het beheer en gebruik van onroerende zaken, houdt een zodanig recht meer in dan het toestaan van een bepaalde insteek in het water. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter gaat het veeleer om het recht om op een op de plankaart te bepalen plaats een schip te laten liggen, en worden hiermee geen beperkingen aan de afmetingen van het schip laat staan de insteek in het water gesteld, voorzover de grenzen van de aangewezen ligplaats niet worden overschreden. Nu eiseres thans een ligplaats inneemt, en het plaatsen van de betonnen bak onder het woonschip hierin geen verandering brengt, aangezien de grenzen van de ligplaats niet worden overschreden, is geen sprake van een vergroting van het met het bestemmingsplan strijdige gebruik. 4.9 Gelet op de vernietiging van het bestreden besluit van 27 april 2005 ziet de voorzieningenrechter aanleiding het besluit van 28 mei 2004 te schorsen tot zes weken na verzending van de nieuw te nemen beslissing op het bezwaarschrift. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat het, vooruitlopend op het nieuw te nemen besluit op bezwaar, niet in de rede ligt dat de door verweerder opgelegde last onder dwangsom zal worden gehandhaafd, terwijl er ook overigens geen zodanige belangen van de kant van verweerder bij handhaving zijn gesteld of gebleken dat die nieuwe besluitvorming niet zou kunnen worden afgewacht. 4.10 Nu het beroep gegrond wordt verklaard, ziet de voorzieningenrechter reden om met toepassing van artikel 8:84, vierde lid, juncto 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de proces-kosten die eiseres in verband met de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 966,00 als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit bedrag is het product van 3 (punten voor het opstellen van het verzoekschrift, het beroepschrift en het optreden ter zitting) en € 322,00 (waarde per punt) en 1 (gewicht van de zaak: gemiddeld). Beslissing De voorzieningenrechter, - verklaart het beroep in de hoofdzaak gegrond;vernietigt het bestreden besluit; - bepaalt dat verweerder een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift neemt, met inachtneming van deze uitspraak; - wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe, in die zin dat het besluit van 28 mei 2004 wordt geschorst tot zes weken na verzending van de nieuw te nemen beslissing op het bezwaarschrift; - bepaalt dat de gemeente Bergen aan eiseres het griffierecht ad € 276,00 vergoedt; - veroordeelt de gemeente Bergen in de aan de zijde van eiseres redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van € 966,00; - wijst gemeente Bergen aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden; - bepaalt dat de betaling van € 966,00 dient te worden gedaan aan eiseres. Aldus gewezen door mr. M. Zijp, voor-zieningen-rechter, in tegen-woordig-heid van R. Heringa, als griffier. Uitgesproken in het openbaar op: 29 juli 2005 door voornoemde voor-zieningen-rechter, in tegenwoordigheid van de griffier. De griffier, De voorzieningenrechter, Tegen deze uitspraak staat uitsluitend hoger beroep open, voorzover dit de hoofdzaak betreft. Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.